Thema 6: opdrachten (basisstof 1 t/m 4)

 

Basisstof 1

1a:

In de afbeelding hiernaast is schematisch een bloem te zien.

Benoem de onderdelen 1 t/m 7.

                                                                                                           

1

Text Box: 1b:
Wat is de naam van de nummers 1 en 2 tezamen?
 
1c:
Gaat het bij vraag 1b om een mannelijk of vrouwelijk voortplantingsorgaan?
 
1d:
In welk nummer worden stuifmeelkorrels gemaakt?

 
4
                                                                         
7
2
3
 

5

 

 
6
 

 


 

1e

Welk nummer bevat zaadbeginsels?

 

2:

Wat is de functie van de bloemkelk?

 

3a:

Uit welke drie onderdelen bestaat een stamper?

 

3b: Gaat het bij vraag 3a om een mannelijk of vrouwelijk

      voortplantingsorgaan?

 

4a: Waarom zijn bij veel planten (b.v. de tulp, zie afbeelding)

      de kroonbladeren groot en opvallend gekleurd?

 

4b: Wat is de algemene functie van bloemen?

 

4c:

Wat is de functie van nectar?

 

5a:

Waar in de bloem ontstaan de stuifmeelkorrels?

  1. in het vruchtbeginsel;
  2. in een helmhokje;
  3. in het zaadbeginsel;
  4. in het helmdraad.

 

5b:

Rijpe stuifmeelkorrels (zie afbeelding) hebben een stevige

Wand. Wat is het nut van deze wand?

6a:

Welke bloemdelen maken deel uit van het vruchtbeginsel?

  1. De stamper en het zaadbeginsel;
  2. Het zaadbeginsel en de eicellen;
  3. Alleen de eicellen;
  4. hibiscusDe stijl, de stuifmeelkorrels en de helmhokjes;
  5. De eicellen en de stuifmeelkorrels.

 

7:

Het suikerdiefje is een klein Zuid-Amerikaans vogeltje dat nectar uit

bloemen haalt, door een gaatje in de kroonbladeren te maken.
Het vogeltje dankt zijn naam aan het feit dat hij niet alleen nectar steelt,

maar ook op een onbewaakt moment suiker uit de suikerpot.
Waarom is het nadelig voor de hibiscusplant als een suikerdiefje nectar uit

de bloem haalt?

Het suikerdiefje is een klein Zuid-Amerikaans vogeltje dat nectar uit bloemen haalt, door een gaatje in de kroonbladeren te maken.

  1. door het gaatje in de bloemkroon droogt de bloem sneller uit;
  2. zonder nectar zijn hibiscusbloemen niet interessant voor andere bezoekers.

 

 

Basisstof 2

8a. Beschrijf wat het begrip “bestuiving” inhoudt!

 

8b. Het stuifmeel van een witte dovenetel komt terecht op de

      stempel van een boterbloem. Is dit wel of geen bestuiving?

      Leg je antwoord uit. 

 

 

                                                                                                     witte dovenetel      boterbloem

 

9a. Wat is het verschil tussen “insectenbloemen” en “windbloemen”, als het gaat om:

  1. grootte en kleur van de kroonbladeren.
  2. productie van stuifmeelkorrels

 

9b. Welk voordeel heeft het voor windbloemen dat de stempels buiten de bloem uitsteken?

  

 

 

 

 

 

 

                                                                       

                                                                         Brandnetel: windbloem     Krokus: insectenbloem

 

 

 

Basisstof 3 (hint: kijk eens onder “bouw en functie van de bloem” of http://www.bioplek.org/animaties/planten_dieren/bloem.html)

 

10a:  Omschrijf wat bevruchting inhoudt bij bloemen?

 

10b. Van waar tot waar groeit een stuifmeelbuis?

  1. van de stijl tot het vruchtbeginsel                      B. van de stijl tot het zaadbeginsel;
  1. van de stempel tot het zaadbeginsel;                D. van de stempel tot de stijl.

 

11. Wat ontstaat er uit een bevruchte eicel?

  1. een zaad;                     B. een kiem;

C.  reservevoedsel;            D. een vruchtbeginsel.

 

12. Van een bepaalde bloem (in dit geval de hyacint) bevat het vruchtbeginsel zes

    zaadbeginsels. Bij vier zaadbeginsels wordt de eicel bevrucht; bij twee

    zaadbeginsels blijft de eicel onbevrucht. Hoeveel zaden kunnen zich in dit  

    vruchtbeginsel ontwikkelen? (alleen klas 1b en 1c) 

 

13. Op een plek aan de bosrand groeien 30 planten van de “stinkende gouwe”.

    Hoeveel peulen (=vruchtbeginsels) en hoeveel stuifmeelkorrels zijn minimaal bij de

    ontwikkeling van deze planten betrokken geweest? (alleen klas 1b en 1c)

  1. 30 peulen en 30 stuifmeelkorrels;
  2. 1 peul en 30 stuifmeelkorrels;
  3. 1 peul en 1 stuifmeelkorrel.

 

14a. Benoem de nummers 1 t/m 4.

 

14b. Heeft er in de afbeelding wel of geen bestuiving

      plaatsgevonden?

  1. wel;     B. geen

 

14c. Is er in de afbeelding reeds sprake van bevruchting?

  1. ja;        B. nee

 

14d. Welke van de genummerde onderdelen behoort tot

      het vrouwelijk geslachtsorgaan?

  1. alleen nummer 4;
  2. nummer 2 en 3;
  3. nummer 1 en 2;            D. nummer 3 en 4.

 

schematische bloem15a. Met welk nummer van de tekening hiernaast wordt

     het vruchtbeginsel aangegeven?

  1. nr. 3;
  2. nr. 2;
  3. nr. 6;
  4. nr. 5.

 

15b. Welk onderdeel in de tekening ontwikkelt zich

      tot een zaad, als de bevruchting heeft plaatsgevonden?

  1. nr. 3;
  2. nr. 6;
  3. nr. 8;
  4. nr. 5.

 

 

 

Basisstof 4 (hint: kijk eens onder:”vruchten en zaden: appel en peul” of http://members.fortunecity.com/44994499/vruchtzaad1.doc

 

16a. Benoem van de appel, de nummers 1 t/m 4.

 

16b. Hoe heet het gedeelte van de appel dat je op eet?

      Is dit de wand van:

  1. het zaadbeginsel;
  2. het vruchtbeginsel;

 

 

16c. In bovenstaande afbeelding van een appel is te zien

      dat er een drietal pitten aanwezig zijn. 

     Wat is het nut van deze appelpitten, nadat er

      bevruchting is opgetreden.

 

 

17. Welke van onderstaande antwoorden zijn voorbeelden van zaden?

    (meerdere antwoorden mogelijk)

  1. kersenpit;
  2. appelpitten;
  3. bonen in een peul;
  4. een tomaat.