Determinatiesleutel

Schimmels

Kenmerken

  • zijn eencellig of meercellig
  • hebben wel een celkern maar geen bladgroenkorrels
  • geen skelet
  • planten zich voort door deling (gisten) of door sporen
  • voeden zich met dode resten van planten en dieren, zijn dus reducenten
  • kunnen bederf van voedsel veroorzaken
  • worden soms gebruikt om voedsel te maken zoals bier, wijn, en kaas
  • Er zijn twee grote groepen paddestoelen, de zakjeszwammen en de steeltjeszwammen.
    Paddestoelen kennen enkele manieren van leven. Ten eerste zijn er de echte opruimers die voorkomen op dood organisch materiaal (de saprofytische soorten). Daarnaast zijn er soorten die samenleven met een bepaalde boomsoort of met bepaalde boomsoorten (in symbiose, net als korstmossen). In plaats van bomen kunnen het ook andere planten zijn. De paddestoel (de schimmel) zorgt voor het watertransport en voor mineralen, de plant maakt middels fotosynthese suikers aan. Veel bomen gedijen slecht als ze niet op deze manier met een 'bevriende' schimmel kunnen leven.
  • Het zichtbare deel van de paddestoel is het vruchtlichaam, gevuld met sporen (het 'zaad' van de paddestoel).

Voorbeelden

  • biergist
  • paddestoelen: vliegenzwam, parasolzwam, elfenbankje
Gist
    gist

Begrippenlijst